Research stories

Energie

Energie en Klimaat in de Verkiezingsprogramma’s van de Nederlandse Politieke Partijen (2017)

Inleiding

Om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen zal het Nederlandse klimaatbeleid moeten worden aangescherpt. Hoewel politici zich vrijwel unaniem verenigd hebben achter klimaatneutraliteit in 2050, variëren de ideeën van de afzonderlijke partijen over wat er de komende vier jaar moet gebeuren van steekhoudend, via goedbedoeld of naïef tot afhoudend, afwachtend en ontkennend. In dit essay (tevens beschikbaar in pdf) probeert Gert Jan Kramer, hoogleraar duurzame energievoorziening, de patronen te ontdekken in dit patchwork van meningen en voorstellen, en plaatst hij de huidige ambities in het licht van dertig jaar klimaatbeleid.

Opmaat: klimaatbeleid in Nederland anno 1987

In augustus 1987 stuurt Ed Nijpels, VVD-minister van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) zijn notitie Klimaatverandering door CO2 en andere sporegassen naar de Tweede Kamer. Hij stelt dat de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer door menselijk handelen toeneemt en dat deze gassen bijdragen aan opwarming van de aarde. De gevolgen schat hij in als niet acuut, maar op de lange duur ernstig, en hij verwacht dat “het terugdringen van de uitstoot van [broeikasgassen] slechts in beperkte mate mogelijk is met schone technieken,” zodat het ernaar uit ziet dat “ingrijpender maatregelen nodig zijn.” Hij kiest voor een aanpak langs drie lijnen: bevordering van onderzoek, het stimuleren van bewustwording, en het nemen van maatregelen. Hierbij geeft hij aan dat, wat de maatregelen betreft, de ideeën “nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd” en zegt weinig meer te kunnen doen den “het verkennen van de mogelijkheden.”[1]

Plannen en verwachtingen anno 2016

Anno 2016 is Ed Nijpels voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord, een Energieakkoord voor Duurzame Groei, dat in 2013 werd gesloten door 43 partijen in de beste Nederlandse poldertraditie. Hoewel het Energieakkoord geen klimaatakkoord is, lijkt het er toch op dat de in 1988 beoogde maatregelen hierin eindelijk beginnen uit te kristalliseren.[2] Anno 2016 zijn de CO2-emissies van Nederland ongeveer 160 miljoen ton, precies evenveel als in 1988, maar dalend van een piek in 180 miljoen ton in 2004.[3] Er zijn bijna dertig jaar verstreken vanaf Nijpels’ eerste nota. Over nog eens dertig jaar is het bijna 2050, het magische jaar waarin de CO2 uitstoot volgens de Europese tussen de 80 en 95% gereduceerd moet zijn.

Hoe moeten we de worsteling van de politiek deze afgelopen drie decennia duiden? En hoe stellen de politieke partijen zich tegenwoordig op in het parlement en hoe presenteren ze hun energie- en klimaatplannen aan het publiek in hun verkiezingsprogramma’s? Daarover gaat deze bijdrage.

De drie lijnen van Nijpels bieden hiervoor een mooie leidraad: onderzoek, bewustwording en maatregelen.

Laten we eerst naar bewustwording kijken. Internationaal onderzoek van het Pew Research Center liet vorig jaar zien dat in alle 40 onderzochte landen een meerderheid van de bevolking klimaatverandering ziet als een serieus probleem. In veel landen vindt een meerderheid van de bevolking het zelfs zeer ernstig.[4] We kunnen gelukkig vaststellen dat -ondanks het lawaai van querulante bloggers en populistische politici- klimaatscepsis op z’n retour is.

In Nederland maakt, volgens een onderzoek van I&O research naar aanleiding van de Urgendazaak, 70% van de burgers zich zorgen over klimaatverandering.[5] Wellicht was de context van de Urgendazaak hiervoor verantwoordelijk, want een breder opgezette studie van het Sociaal Cultureel Planbureau laat zien dat er weliswaar weinig klimaatscepsis is, maar dat het onderwerp niet erg hoog staat op de lange zorgen-lijst van de gemiddelde burger.[6] Interessant is dat diezelfde studie meldt dat Nederlanders vinden dat Nederland “sneller dan nu het geval is het gebruik van fossiele brandstoffen moet verminderen”, maar “klimaat lijkt hiervoor niet zo’n belangrijke reden.”

Hoe dan ook, het bewustzijn dat er iets moet veranderen is aanwezig. Op mondiaal niveau is het akkoord van Parijs hier de beste uitdrukking van. Inmiddels hebben van de 194 ondertekenaars, 116 landen, samen goed voor 80% van de wereldwijde emissies, het akkoord geratificeerd en heeft het kracht van wet gekregen. Nederland en de Europese Unie heeft zich gecommitteerd om in 2030 40% minder CO2-uitstoot te hebben dan in 1990, en in 2050 zelfs 80-95% minder.

“Als we het regeringsbeleid op energie kort willen samenvatten kan dat niet beter dan als: De regering zet in op innovatie.”

Dan het ‘onderzoek‘ en de ‘maatregelen‘ waarover Nijpels in 1988 sprak. Het komt mij voor dat in de afgelopen dertig jaar een interessante uitbreiding van het begrippenkader is geweest. Onderzoek en maatregelen vormen een mooi paar. Onderzoek doe je naar iets nieuws: iets wat nog niet bestaat, of iets dat nog niet uitontwikkeld is voor gebruik in de praktijk. Maatregelen gaan over wat je kan doen, over investeringen die je kan doen, over spullen die je kan kopen. De afgelopen dertig jaar heeft het woord innovatie zich hier op intrigerende wijze tussen gedrongen.

Als we het regeringsbeleid op energie kort willen samenvatten kan dat niet beter dan als: De regering zet in op innovatie. In de 120 pagina’s tellende Energieagenda[7] van minister Kamp komt het woord niet minder dan 124 keer voor. Nog twee keer meer dan bet woord beleid, het onvermijdelijke stopwoord in ieder beleidsdocument.

De speciale voorkeur voor het woord innovatie is enerzijds precies juist in het licht van wat de energietransitie is: een transitie, een overgang. Wanneer deze tussen nu en 2050 zijn beslag krijgt zullen we er waarschijnlijk op terugkijken als een schoolvoorbeeld van Schumpeteriaanse innovatie: neue Kombinationen zullen schöpferische Zerstörung hebben gebracht. Het energiesysteem zal voor ons goeddeels onherkenbaar zijn met vele nieuwe actoren: nieuwe of volledig getransformeerde bedrijven die energie anders aanbieden. (Al zullen die gebaseerd zijn op energiebronnen die we nu al goed kennen, namelijk zon, wind, waterkracht, biomassa, geothermische en fossiele energie.)

“Duidt zijn kwistig gebruik van het I-woord op een onvermoede hang naar schöpfersiche Zerstöring? Of hebben zijn ambtenaren het begrip omarmd omdat het zo goed klinkt en tegelijkertijd zo nietszeggend is?”

Maar anderzijds, als uitdrukking van beleid en beleidsintenties is innovatie maar al te makkelijk een holle frase. Wat bedoelt de minister met innovatie? Duidt zijn kwistig gebruik van het I-woord op een onvermoede hang naar schöpfersiche Zerstöring? Of hebben zijn ambtenaren het begrip omarmd omdat het zo goed klinkt en tegelijkertijd zo nietszeggend is? De Agenda lezend neig ik naar deze tweede interpretatie. Innovatie gaat namelijk over alles. Over onderzoek (15 vermeldingen), over ontwikkeling van technologie (18), over demonstratie (8), tot de uiteindelijke ‘uitrol’ (31) van nieuwe techniek. Maar de Energieagenda plakt het label op van alles. Op pagina 8 wordt een definitie van innovatie gesuggereerd in de vorm van “het bewerkstelligen van technologische doorbraken”. Maar elders gaat het vooral over “innovaties voor kostprijsverlaging” (p.47) en het eindigt met “sociale innovatie” als in “een integrale aanpak van technologische en sociale innovatie en randvoorwaarden” (p 102). Zo gebruikt is innovatie een leeg begrip.

Het lijkt – de verkiezingsprogramma’s[8] lezend – ook een rechts begrip. De VVD en het CDA zijn er dol op; ter linkerzijde is de term zo goed als afwezig in de verkiezingsprogramma’s. Ik heb de energieparagrafen van alle verkiezingsprogramma’s nauwkeurig gelezen en het viel me op dat het meest duidelijke contrast is hoe partijen over nieuwe energietechnologieën spreken. Links doet dit het liefst door specifieke technologieën te benoemen (van generieke opties als zon, wind, geothermische warmte en nul-op-de-meter woningen, via nogal specifieke keuzes als bio-kerosine tot aan exotische opties als kunstmatige fotosynthese). Rechts houdt het bij variaties op het thema innoveren, als in “meer ruimte bieden aan innovatieve manieren van energieopwekking”(VVD) of “investeren in innovatie en groene ondernemers om zo uitdagingen als klimaatverandering en het energievraagstuk te veranderen in kansen”(CDA).

Oproep tot innovatieDit is geïllustreerd in bovenstaande figuur. Langs de verticale as staat het aantal malen dat partijen technisch-specifieke voorstellen doen, en langs de horizontale as het aantal malen dat zij het over innovatie in de energiesector en op het gebied van energietechnologie, zonder nadere specificatie.[9] De grootte van de bollen is een maat voor het percentage dat partijen halen volgens de laatste opiniepeilingen.[10]

Populistisch rechts plaatst zich buiten het discours van de overige partijen. De ‘duurzaamheidsparagraaf’ van de PVV telt nog geen tien woorden: “Geen geld meer naar […] windmolens, […] innovatie, enz.”

Duurzaamheid en economie intellectueel perspectief

Alvorens in te gaan op de specifieke keuzes die de partijen in hun verkiezingsprogramma’s maken, wil ik de bovenstaande rechts-links scheiding plaatsen in een breder intellectueel kader. Hoe denken partijen over de relatie tussen duurzaamheid en economie? Economie in de politiek is ongeveer synoniem met ‘groei’. Duurzaamheid en economie is dus duurzaamheid en groei. Duurzame ontwikkeling! Duurzame groei?! De woorden worden makkelijk gebruikt, maar hoe langer je over de combinatie nadenkt, hoe lastiger het is je er een voorstelling bij te maken. Dus doen politici dat liever niet. In dit essay zullen we het wel doen.

“Het ‘emissiebudget’ voor broeikasgassen is bijna op. Dat geeft de urgentie aan de omschakeling naar een duurzaam energiesysteem: de Energietransitie.”

Toen in 1972 het rapport The Limits to Growth van de Club van Rome uit kwam reageerde de toenmalige premier Barend Biesheuvel met de gedenkwaardige woorden: “Ik weet niet wat het is, maar het klinkt ernstig. Zelf was ik opgevoed in het geloof dat Gods schepping oneindig is. Het was nooit bij me opgekomen dat die oneindigheid wel eens niet waar zou kunnen zijn.”[11] Veertig jaar later is het idee van de eindigheid van de aarde gemeengoed geworden. Voorraden van materialen zijn eindig – vandaar de ‘circulaire economie’. Voorraden van fossiele brandstoffen zijn eindig – maar niet eindig genoeg. De atmosfeer heeft een eindige capaciteit om CO2 te absorberen – dat maakt dat we niet fossiele brandstoffen niet eindeloos kunnen verbranden. Het ‘emissiebudget’ voor broeikasgassen is bijna op. Dat geeft de urgentie aan de omschakeling naar een duurzaam energiesysteem: de Energietransitie.

Waar de ecologische invalshoek altijd op de eindigheid wijst, wijst de economische invalshoek altijd op de mogelijkheid, de wenselijkheid, ja zelfs de onmisbaarheid van groei. Economische groei lijkt de conditio sine qua non voor alle goede dingen die politici willen bereiken: betere zorg, goed onderwijs, een sterker leger, en… duurzaamheid. Het VVD verkiezingsprogramma stelt “Doordat [bedrijven] telkens weer investeren in nieuwe ideeën en innovatieve technieken, wordt ons land steeds slimmer, duurzamer en welvarender.”[12] Welvarender: zeker. Maar duurzamer? Een scepticus zou zeggen dat twee eeuwen van ongekende innovatieve kracht ons hebben gebracht waar we nu zijn: in een situatie van (in ons deel van de wereld) ongekende welvaart, maar met een duurzaamheidsprobleem van ongekende omvang en urgentie.

“Hoe verhouden economie en ecologie zich tot elkaar?”

Dit brengt ons op een centraal thema in de duurzaaamheidswetenschap, namelijk de vraag hoe economie en ecologie zich tot elkaar verhouden. In de inleiding van Herman Daly’s boek Beyond Growth staat een anekdote die duidelijk maakt hoezeer deze vraag een scheiding der geesten blootlegt. Daly beschrijft hoe hij een vroege versie van het Wereldbank rapport Development and the Environment onder ogen kreeg. Er stond een figuur in waarin de economie werd afgebeeld als een systeem dat inputs verwerkt tot outputs. Triviaal, maar wellicht de simpelste representatie van wat ‘de economie’ doet. Omdat het rapport over duurzaamheid en het milieu ging, suggereerde Daly er een vierkant omheen te tekenen: ‘the environment’. Het rapport, met deze suggestie voor aanpassing, werd doorgestuurd naar de toenmalige hoofdeconoom van de Wereldbank, Larry Summers, de latere minister van financiën onder Clinton en directeur van de National Economic Council onder Obama, die constateerde dat “That’s not the right way to look at it.” En dus werd ‘the environment’ geschrapt en eindigde het vierkant als een betekenisloze omkadering van ‘the economy’.[13]

Deze anekdote legt een schisma bloot in het denken over economie en duurzaamheid. Voor de één is welvaart en economische groei een voorwaarde om duurzaamheid te kunnen bewerkstelligen (te betalen); voor de ander een duurzame omgeving een evidente voorwaarde, zonder welke de economie en uiteindelijk de samenleving niet kunnen bestaan. Deze twee beelden van wat de economie is zijn wat (opnieuw) Schumpeter pre-analytische visies noemde: beelden over ‘hoe het zit’, die we al hebben voordat we zelf beginnen met analyseren. Zulke pre-analytische visies zijn met name dan persistent, wanneer de materie ambigu is. Bij duurzaamheid en economische ontwikkeling is dat bij uitstek het geval. De een vindt het gezichtspunt van de ander simpelweg “not the right way to look at it” is. Een middenpositie heeft haast onvermijdelijk het karakter van een waterig compromis.

Om de specifieke beleidskeuzes van de Nederlandse politieke partijen in een bredere context te kunnen zien is het nuttig om eerst te analyseren hoe partijen zich over economie in relatie tot ecologie spreken en ze te plaatsen langs de Daly-Summer as van pre-analytische visies. Om de achterliggende ideeën van de partijen beter te begrijpen heb ik naast de verkiezingsprogramma’s ook het rapport Energietransitie: Politiek Robuust van het Duurzaamheids Overleg Politieke Partijen (DOPP) als bron gebruikt.[14] Hierin hebben medewerkers van de wetenschappelijke bureaus van VVD, CDA, D66, GroenLinks en SGP essay geschreven rond de vraag: “Wat is over langere termijn een structurele aanpak van de Energietransitie?”[15] Het biedt daarmee een aanvullend perspectief over hoe partijen tegen de energietransitie aankijken – voorbij de volgende verkiezingen, voorbij de waan van de dag, maar gebaseerd op hun politieke uitganspunten.

economie in relatie tot ecologie
In de bovenstaande figuur ziet u het resultaat.[16] GroenLinks en de ChristenUnie staan het meest duidelijk aan de ecologische kant. De ChristenUnie schrijft in haar verkiezingsprogramma dat het voor haar “als een paal boven water dat het in de economie niet dient te draaien om groei, maar om het goede leven.” Het is daarmee – met deze ene zin – de partij die explicieter dan welke andere partij ook de zelf-evidentie van economische groei en groei-om-de-groei ter discussie stelt. Zelfs GroenLinks durft dat niet aan. Desalniettemin leest het essay dat Titia van Leeuwen van GroenLinks schreef in Energietransitie: Politiek Robuust als een introductie in ecologisch denken. Zij stelt: “Groene politiek ziet de mens in verbondenheid met het ecosysteem aarde. Het ‘spaceship earth’ heeft energie nodig om de menselijke samenleving en het natuurlijke ecosysteem in stand te houden.” Deze houding inspireert duidelijk ook het verkiezingsprogramma van GroenLinks.

“De partij waar ooit Nijpels en Winsemius de duurzaamheidsparagrafen schreven, lijkt anno 2016 de grootse moeite te hebben gehad om klimaatontkenning uit haar verkiezingsprogramma te houden.”

Aan de andere kant van het spectrum staat de VVD. Wie de introductie leest van het hoofdstuk Energie en Klimaat in het verkiezingsprogramma waant zich wat de probleembeschrijving terug in de tijd van het kabinet Biesheuvel: bevolkingsgroei en welvaartgroei zorgen voor een groeiende vraag naar energie, grondstoffen en voedsel. Voor onze energievoorziening “maken we vooral gebruik van fossiele brandstoffen” en deze “raken op een gegeven moment op” met als probleem dat het afhankelijkheid met zich meebrengt “en dit kan ons uiteindelijk ook economisch schaden”. De partij waar ooit Nijpels en Winsemius de duurzaamheidsparagrafen schreven, lijkt anno 2016 de grootse moeite te hebben gehad om klimaatontkenning uit haar verkiezingsprogramma te houden. Niet zo verwonderlijk, want zowel het essay van de Teldersstichting voor het eerder aangehaalde DOPP rapport, alsook het manifest Zeker van energie: een liberaal perspectief op het Nederlandse energiebeleid uit 2014 zijn ermee doordrenkt, want geïnformeerd door de laatste volhardende klimaatontkenners.[17]

Na dit exposé over het belang van energiezekerheid volgt een zin die eveneens de geur van de jaren zeventig ademt: “Wetenschappers in ons land zijn hard bezig met het uitvinden van duurzame technieken om energie op te wekken.” Wel, wel! Het lijkt de VVD ontgaan te zijn dat al vanaf de eerste oliecrisis wetenschappers bezig zijn geweest met duurzame energie. En met succes. Vanaf ongeveer het jaar 2000 zijn zonne- en windenergie aan een commerciële opmars begonnen. De wereldwijde omzet van de hernieuwbare energiesector was vorig jaar 329 miljard dollar, niet veel minder dan de 500 miljard die aan opsporing en winning van olie en gas werd besteed.[18] De energietransitie is allang begonnen! De uitvinding zijn allang gedaan! Hiermee is niet gezegd dat wetenschappers en hun uitvindingen niet meer nodig zijn. In tegendeel, er is nog genoeg uit te vinden. Maar we hoeven niet te wachten op nieuwe uitvindingen die magische ‘innovatie’ op gang te brengen. Het gebeurt al. Onder onze neus. De windparken die VVD-minister Kamp trots aanbesteedt en de aanbestedingsmethode ervoor die wonderwel heeft uitgepakt. Dat zijn de innovaties waar de VVD in abstractie naar uitziet, maar waarvan de realiteit haar op de een of andere manier niet bevalt.

“We hoeven niet te wachten op nieuwe uitvindingen die magische ‘innovatie’ op gang te brengen. Het gebeurt al. Onder onze neus.”

Op de economie-ecologie-as vinden we CDA, D66, PvdA en SP ergens in het midden. Zij lijken de spanning tussen economie en ecologie te beseffen, maar lijken er intellectueel niet uit te zijn hoe deze opgelost moet worden. Zij lijken te beseffen dat er ‘iets’ is dat de economie omsluit (het vierkant uit het rapport van de World Bank), maar vermijden het probleem met min of meer magische bezweringen. Maar hun worsteling is een oprechte worsteling. Het is de worsteling van de mensheid als geheel: Wat is duurzame ontwikkeling? In het boek The Middle Path stelt de ecoloog Eric Lambin: “Het concept van duurzame ontwikkeling is een poging om de twee grote mythes van de Westerse beschaving met elkaar te verenigen: de belofte van continue en onbeperkte groei, en het beeld van een menselijke samenleving in harmonie met de natuur.”[19]

Wanneer de PvdA stelt dat “[d]e economie moet radicaal duurzaam worden, zodat ook de generaties na ons welvarend kunnen zijn”, dan zit die partij bij een brede uitleg van het woord ‘welvarend’ nog het meest aan de ecologisch-geïnspireerde kant van het spectrum. Duidelijk anders is wat het CDA schrijft: “Een eerlijke economie is ook een duurzame economie, waar ondernemerschap loont en groei en bedrijvigheid de toekomst van onze kinderen versterkt in plaats van belast.” En ook de SP plaatst de twee mythes die Lambin benoemt nog ferm naast elkaar wanneer ze kiest voor “een stevige impuls op weg naar groei, innovatie en een duurzame toekomst.” Dito D66: “Wij zijn ervan overtuigd dat op langere termijn het leven binnen duurzame grenzen tot extra economische groei leidt.” Maar voor alle zekerheid ook: “ We jagen de economie aan door meer geld voor innovatie en door te investeren in woningen, duurzame energie, digitale ontwikkeling en een groene leefomgeving.” En “Wij willen groei. Groei geeft zuurstof. Een samenleving zonder groei bloeit niet. Groei zorgt voor dynamiek en voor kansen.”

Zo zijn de twee mythes van de Westerse beschaving met elkaar verweven en vormen zij een nieuwe mythe – die van duurzame ontwikkeling. Dit is niet deraillerend bedoeld. Politiek moet inspireren en beelden schetsen van de toekomstige, gewenste samenleving. In dat opzicht is er momenteel geen beter begrip dan ‘duurzame ontwikkeling’. Het representeert onze beste hoop op een betere toekomst. Maar wat is het? Wat moeten we doen om het te bereiken? Wat zijn de eerste – of zo u wilt de volgende – stappen op de weg van duurzame ontwikkeling?

Keuzes voor de komende jaren

In hun verkiezingsprogramma’s spreken partijen zich vooral uit over de korte komende vier jaar. Ze laten dus vooral zien wat de partijen de komende jaren concreet willen doen om een duurzame samenleving naderbij te brengen. Hieronder laten we een aantal onderwerpen op het gebied van duurzame energie de revue laten passeren. Dat zijn energie in de gebouwde omgeving, elektrische auto’s, wind op zee en CO2-afvang en -opslag.

“Technisch en economisch is energieneutraal bouwen mogelijk. Voor nieuwbouw is het dus goedbeschouwd een no-brainer. “

Laten wij dicht bij huis beginnen: bij diezelfde huizen. Het enthousiasme waarmee politiek Nederland zich momenteel stort op de taak om huizen en gebouwen energieneutraal of zelfs energiepositief te maken is toe te juichen. Technisch en economisch is energieneutraal bouwen mogelijk. Voor nieuwbouw is het dus goedbeschouwd een no-brainer. Voor bestaande bouw ligt het wat lastiger. Maar bij grote verbouwingen is veel mogelijk. (En wordt niet ieder huis iedere generatie ‘gestript’?) Naast de klimaatproblematiek vormen het opraken van het Groningse gas en de aardbevingen in het noorden een extra stimulans om haast te maken met de omschakeling van gasgestookte cv-ketels naar elektrische verwarming met warmtepompen of verwarming via warmtenetten.[20] Daarnaast zijn investeringen in de eigen woning een stimulans is voor de Nederlandse bouw- en installatiesector.

Gezien het parallel lopen van economische en ecologische overwegingen zou je verwachten dat het enthousiasme voor dit thema kamerbreed zou zijn. Het komt evenwel in het VVD programma niet voor; het CDA programma heeft een kopje “Alle gebouwen in 2035 CO2-neutraal”, maar in de uitwerking gaat men niet verder dan een voorstel voor een ontwikkelingsbank die de financiering kaan verzorgen van het “duurzaam isoleren” van alle woningen.

Wel geheel volgens de verwachting, buitelen de partijen ter linkerzijde over elkaar heen met doelstellingen voor energie-neutrale nieuwbouw als verplichten norm: “binnen vijf jaar” (GroenLinks), “in 2020” (PvdA), “vanaf 2018” (ChristenUnie). De ambitie van D66 is voor zowel nieuw- als oudbouw dat in 2030 drie miljoen woningen en een miljoen kantoorpanden energieneutraal zijn.

Deze ambities overziend lijkt me het wenselijk dat de volgende regering zich buigt over hoe deze breed gedragen en logische ambitie concreet vorm gegeven moet worden. Het komt me daarbij voor dat men zich beter kan vastleggen op een tempo van ombouw dan op een einddatum. Drie miljoen woningen en een miljoen kantoorpanden in 2030 (D66) of alle gebouwen in 2035 (CDA) is een mooie, maar verre – en daardoor abstracte – doelstelling. Wie de moeite neemt om ze concreet te maken kan snel uitrekenen dat deze ambities vragen dat in constant tempo zo’n 300,000 tot 500,000 woningen en gebouwen per jaar moeten worden omgebouwd. (Nieuwbouw is minder dan 50,000 per jaar.) Op de website van Milieucentraal staat: “Er zijn al tientallen energieneutrale woningen in Nederland. Honderden staan op de planning om gebouwd te worden.” Ik denk dat Milieucentraal dit schromelijk onderschat en dat het er duizenden zijn. Maar ook dan is het gat tussen realiteit en ambitie enorm – minstens twee grootteordes. Het is een urgente taak van politiek en overheid om weg te stappen van de abstracties van zoveel miljoen in 2030 (of 2035, of 2050), en in plaats daarvan praktische plannen te maken voor jaar-op-jaar groei voor de renovatiecapaciteit. Als Nederland dit jaar een paar duizend woningen verbouwt, hoe zorgen we er dan voor dat het er volgend jaar meer zijn? En in 2020 misschien tienduizend (?), enzovoort. Zoals Jan Schaefer, staatssecretaris van stadsvernieuwing in het kabinet Den Uyl, ooit opmerkte: “In gelul kan je niet wonen.” Dat geldt mutatis mutandis ook voor de ombouw van woningen naar energie-neutraliteit. Dat vraagt om meer dan beleids- en innovatieambtenaren, aanjagers, boegbeelden en kwartiermakers (of, wat dat betreft, duurzaamheids-hoogleraren); dat vraagt vooral om goed opgeleide ontwerpers, bouwvakkers en installateurs.

“Woningbouw is makkelijk. Dat geldt niet voor elektrische auto’s.”

Maar woningbouw is makkelijk. Het is techno-economisch haalbaar en het blijft binnen onze landsgrenzen; ‘we’ – Nederlanders – hebben het dus in eigen hand. Dat geldt niet voor elektrische auto’s. Nederland is in hoge mate afhankelijk van de wereldwijde technologische ontwikkelingen. Dus wanneer minister Kamp in de energieagenda schrijft dat “de ambitie is dat in 2035 alle nieuw verkochte auto’s in staat zijn om emissieloos te rijden, zodat vanaf 2050 het hele Nederlandse wagenpark in staat is om emissieloos te rijden”, moeten we dit in de eerste plaats interpreteren als een inschatting van de wereldwijde technische vooruitgang op het gebied van elektrisch rijden. Op grond van wat ik ervan weet zou ik stellen: ambitieus, maar niet onmogelijk. Gek genoeg werd deze ambitie door de PvdA en D66 met hoongelach ontvangen. “Ambitieloos”, aldus de PvdA.[21] Deze partij wil – net als D66 – dat er al vanaf 2025 alleen emissieloze (lees: elektrische) auto’s verkocht worden. Maar wie gaat al die auto’s (en al die modellen) maken? Iemand die auto’s maakt, Dieter Zetsche, CEO van Daimler, zei over de toekomst van elektrische mobiliteit: “Mit der E-mobilität ist es ein bisschen wie bei der Ketchup Flasche: Man weiß dass etwas kommt, aber nicht wann und wieviel.” [22] Zo is het precies. Terecht zijn partijen enthousiast over elektrisch rijden, en de wens om de introductie te versnellen moet worden toegejuicht. Maar politici bouwen geen auto’s en Nederland heeft geen eigen auto-industrie. Dus hoeveel en wanneer? Net ketchup. Interessant genoeg lijken de twee groene koplopers van de Nederlandse politiek dat wel te beseffen. Zowel GroenLinks als de ChristenUnie willen “strenge milieunormen” en “zo snel mogelijk” naar emissieloos vervoer. In dit geval – omdat het buiten de sphere of influence van de Nederlandse politiek valt – is dit niet ambitieloos; eerder pragmatisch en realistisch.

“Politici bouwen geen auto’s en Nederland heeft geen eigen auto-industrie. Dus hoeveel en wanneer? Net ketchup.”

Bij zowel huizen als auto’s gaat het over de vraagkant van energie. Hoe kijken de politieke partijen aan tegen de productie van energie? Er zijn drie smaken: duurzame energie, kernenergie en ‘schoon fossiel’, dat wil zeggen, fossiele energie in combinatie met CO2-afvang en -opslag. Kernenergie is de facto dood. (Alleen de VVD prevelt nog iets over “niet op voorhand uitsluiten” en “innovatie… technologische ontwikkeling… thoriumcentrales… veelbelovend…”.) Ik wil hier nader ingaan op wat partijen zeggen over offshore wind als exponent van duurzame energie, en wat ze zeggen – of beter wat ze niet zeggen – over schoon fossiel.

Wie terugkijkt op de afgelopen vier jaar, kan niet anders dan concluderen dan dat offshore wind het grote succes is van deze regeerperiode. Niemand had het vier jaar geleden voor mogelijk gehouden dat nieuwe industriële consortia zouden aanbieden om windparken te bouwen met prijsgaranties van 7,27 cent per kilowattuur (Borssele I en II, samen 700 MW in juli 2016) en 5,45 cent per kilowattuur (Borssele III en IV, 680 MW, afgelopen december). Dit is innovatie. De bouw van deze windparken is mogelijk dankzij meer dan drie decennia van technische innovatie, eerst op land en sinds de eeuwwisseling ook offshore – voor de kust. Maar er was ook een ander soort innovatie nodig: business innovatie en bestuurlijke innovatie. Het succes van offshore wind in Nederland is ook het succes van het Energieakkoord, de uniek Nederlandse manier om polderend via de SER tot consensus en actie te komen.[23] De politiek hoefde alleen maar een kruisje te zetten, en minister Kamp en RVO hebben met een slimme tenderprocedure gezorgd dat ‘de markt’ kon ‘leveren’ tegen ongekend lage kosten.

Men zou verwachten dat dit naar meer smaakt. Gek genoeg lijkt alleen de PvdA expliciet op dit succes verder te willen bouwen getuige het statement in haar programma: “Nederland is sterk in offshore windenergie, en moet ook een speerpunt van het beleid zijn.” Een zin die – zou je denken – ook niet zou misstaan in het VVD programma, maar daar wordt wind op zee primair besproken als een zorg voor de visserij: “De Nederlandse visserijsector moet […] meer mogelijkheden krijgen voor doorvaart en medegebruik van bestaande windmolenparken op zee.” Dit naast, vanzelfsprekend, de obligate VVD-observatie dat “ook als het een dag windstil en bewolkt is willen we warm kunnen douchen, het licht aan kunnen doen en onze telefoon kunnen opladen.” Maar goed, laten we hopen dat het allemaal gaat zoals door Kamp voorgesteld in zijn Energieagenda en dat we na 2023 “[d]oorgaan met de uitrol naar gebieden verder op zee in de al aangewezen gebieden, in een gelijkmatig tempo van circa 1 Gigawatt (GW) per jaar.”

“CO2-afvang en -opslag is niet elegant, niet ideaal, maar altijd mogelijk.”

Wie zich zorgen maakt over douchen en het opladen van telefoons bij windstil weer, komt er niet omheen om ook na te denken over de rol die CO2-afvang en -opslag (kortweg CCS, een afkorting van carbon capture and storage) zou moeten spelen in de toekomstige energievoorziening. Fossiele energie is immers altijd beschikbaar en die beschikbaarheid kan behouden blijven, zonder de daarmee gepaard gaande en ongewenste CO2-emissies, wanneer we deze afvangen en opslaan. Niet elegant, niet ideaal, maar altijd mogelijk, ook als het (nog) niet lukt om van het gebruik van fossiele koolwaterstoffen af te komen.

Een ton CO2 onder de grond is onweerlegbaar beter dan een ton CO2 in de atmosfeer. CCS moet op geen enkele manier ten koste gaan van de verdere en vergaande inzet van hernieuwbare bronnen. Het is domweg de fallback optie voor die sectoren waar het onmogelijk is op zelfs de overzienbare lange termijn een beter alternatief te verschaffen. Dit zijn met name de (zware) industrie, zwaar transport en de luchtvaart. Biobrandstoffen zijn een mogelijkheid, maar er is op wereldschaal simpelweg niet genoeg beschikbaar om langs die route aan de vraag naar koolwaterstoffen te voldoen. Dit brengt onafhankelijke denktanks vrijwel unaniem tot te conclusie dat CCS een onmisbaar onderdeel is van iedere strategie om de twee graden-doelstelling, laat staan de nog scherpere Parijse doelstellingen, te halen.

“Een ton CO2 onder de grond is onweerlegbaar beter dan een ton CO2 in de atmosfeer.”

De grote politieke partijen weten dit en een aantal proberen nog steeds om CCS langzaam maar zeker (vooral langzaam en eerlijk gezegd onzeker) vooruit te helpen. Maar sinds het debacle van Barendrecht gebeurt dit zoveel mogelijk uit het zicht van het publiek, en wellicht daarom lijkt de politieke fut er uit. Het Road project (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject) voor de opslag onder de Noordzeebodem van circa 1 miljoen ton CO2 per jaar uit de kolencentrale van Uniper, ligt al jaren te wachten op ondertekening en de finale bezegeling van de investeringen en subsidies. Onder andere oud-premier Lubbers (CDA) legt op de website helder uit wat het belang van het project en de noodzaak van CCS is. Tijdens het Tweede Kamerdebat over ‘Parijs’ in mei dit jaar diende de PvdA’er Vos een motie in waarin de regering wordt verzocht “te investeren in technieken die CO2-afvang bij industriële processen stimuleren, zodat de inzet van aardgas en biomassa in de energievoorziening, zolang noodzakelijk, mogelijk blijft”, alsmede “te investeren in onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van technieken waarbij CO2 uit de atmosfeer wordt gehaald en op aarde wordt vastgelegd, bijvoorbeeld in bossen, in producten of in gesteenten, dan wel ondergronds wordt opgeslagen, wat ook wel ‘negatieve emissie van CO2’ wordt genoemd.” PvdA, VVD, CDA, D66, SGP en 50Plus stemden voor; de SP, Groenlinks, de ChristenUnie en de Partij voor de Dieren tegen. De motie lijkt zo overgenomen uit een van de vele studies van kennisinstellingen en denktanks op energiegebied de afgelopen jaren hebben uitgebracht eigenlijk altijd betogen dat agressieve klimaatdoelstellingen niet haalbaar zijn zonder CCS.

Dit is de consensus van het midden – van hen die menen dat de pragmatische invulling van ‘duurzame ontwikkeling’ betekent dat economie en ecologie op de een of andere manier met elkaar gecombineerd moeten worden, en zich realiseren dat dit van het energie- en klimaatbeleid vraagt dat alle technische middelen ingezet moeten worden: schoon fossiel naast hernieuwbaar. Maar – zoals eerder gesuggereerd – de partijen lijken het onderwerp CCS zoveel mogelijk weg te willen houden van de kiezer. Met uitzondering van D66 laat geen enkele partij zich positief uit over CCS in zijn verkiezingsprogramma, en ook bij D66 blijft het bij een bijzin onder een klopje over de uitdagingen in de industrie.

Begrijpelijk. Maar ook kortzichtig. Om grootschalige toepassing van CCS mogelijk te maken – en de enige relevante toepassing is grootschalige toepassing – is maatschappelijk draagvlak onontbeerlijk. Om dit te creëren is politiek leiderschap nodig. En dat ontbreekt helaas.

Beluister hieronder mijn podcast waarin ik meer vertel over de geschiedenis, werking en mogelijkheden van CCS.

Conclusie

Vrijwel iedere geïnformeerde en betrokken burger onderkent inmiddels het klimaatprobleem en de noodzaak om urgent te handelen. Dat is bij de veel partijen gelukkig ook het geval, maar bij een aantal ook niet. Van populistisch rechts is dit te verwachten – klimaatverandering is een onderwerp waartegen the world over populisten zich afzetten. Maar de inadequate opstelling van de VVD is op zijn minst teleurstellend, maar eigenlijk gewoon onbegrijpelijk. Dit geldt, zij het in iets mindere mate, ook voor het CDA. Wie vanuit een conservatief of conservatief-liberaal perspectief het klimaatprobleem beschouwt en zich rekenschap geeft van de mogelijkheden die alternatieve energie nu biedt om het energiesysteem en de economie te vernieuwen, zou het onderwerp hoger en urgenter agenderen, en zou concrete oplossingsrichtingen aandragen – en dit niet aan links overlaten.

Twee tips voor de wetenschappelijke bureaus van deze partijen: de conservatieve filosoof Roger Scruton maakt in Green Philosophy [24] duidelijk waarom zorg om het milieu de conservatief aan het hart moet gaan en hoe conservatieve principes als persoonlijke verantwoordelijkheid en lokale soevereiniteit andere, betere (?) oplossingen aandragen voor het klimaatvraagstuk dan liberale of socialistische beginselen. Op een heel andere manier schetst Thomas Friedman in Hot, Flat and Crowded [20] vanuit een Amerikaans-liberaal perspectief de oplossingsrichtingen.

Aan de linkerkant (vanaf D66) spreekt uit de programma’s de oprechte wens om het klimaatprobleem daadkrachtig ter hand te nemen. Er is een onderkenning van het klimaatprobleem en de daaruit volgende urgentie van de energietransitie. Maar de bevlogenheid leidt soms tot naïef optimisme over wat technisch, economisch en praktisch haalbaar is. Hier zou een coalitie met Groen Rechts de ideale oplossing zijn. Hoewel we bij de komende verkiezingen een ongekend ruim aanbod aan partijen hebben, zit die er niet bij.

Utrecht, februari 2017

Gert Jan Kramer,
hoogleraar duurzame energievoorziening

 

Dit artikel is onderdeel van het Dossier Verkiezingen in roerige tijden van de Universiteit Utrecht. In dit dossier belichten onderzoekers van de Universiteit Utrecht verkiezingsonderwerpen vanuit verschillende perspectieven, om wat helderheid te bieden aan de kiezende burger.

[1] Wijnand Duyvendak, Het groene Optimisme – Het drama van 25 jaar klimaatpolitiek, p 35-6 (Bert Bakker, 2011)
[2] Energieakkoord voor Duurzame Groei, SER (2013), http://www.energieakkoordser.nl/energieakkoord.aspx
[3] Data 1990-2014 van Compendium van de leefomgeving op http://www.clo.nl/indicatoren/nl016528-broeikasgasemissies-in-nederland. Ik concentreer me hier op CO2. Het beeld voor alle broeikasgassen samen is iets gunstiger. De overige emissies zijn harder afgenomen zodat de totale broeikasgasuitstoot van Nederland nu ca. 15% lager is dan eind jaren ’80.
[4] What the world thinks about climate change in 7 charts, Pew Research Center (2016), http://www.pewresearch.org/fact-tank/2016/04/18/what-the-world-thinks-about-climate-change-in-7-charts/
[5] Klimaat en de Urgendazaak, I&O Research (2015), http://www.ioresearch.nl/Portals/0/Rapport%20Urgenda%20en%20klimaatbeleid.pdf
[6] Burgerperspectieven 2016|4, Sociaal Cultureel Planbureau, https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2016/Burgerperspectieven_2016_4
[7] Energieagenda – Naar een CO₂-arme energievoorziening (Ministerie van Economische Zaken, december 2016), https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/12/07/ea
[8] De verkiezingsprogramma’s van de partijen zijn te vinden op de websites van de politieke partijen, en ook op http://deverkiezingswijzer.nl/. Van niet alle partijen was tijdens het schrijven van dit stuk een definitief programma vastgesteld. In die gevallen zijn de voorlopige verkiezingsprogramma’s gebruikt.
[9] In de scores zoals ze geplot zijn is het aantal malen dat een specifieke technologie of het algemene innovatie wordt genoemd, geschaald naar het totaal aantal woorden van de duurzaamheidsparagrafen in de verkiezingsprogramma’s. Deze zijn nogal verschillend in lengte. Documentatie beschikbaar bij de auteur.
[10] Peilingwijzer (http://peilingwijzer.tomlouwerse.nl/), bijgewerkt tot 21-12-2016.
[11] Geciteerd in G.A. Verbong, Een kwestie van lange adem – de geschiedenis van duurzame energie in Nederland (2001), p.50
[12] VVD, Zeker Nederland (concept verkiezingsprogramma), p.41.
[13] Herman E. Daly, Beyond Growth: the economics of sustainable development (Beacon Press, 1996). Dit is een korte, gesimplificeerde samenvatting van wat Herman Daly beschrijft op p.6 van het boek.
[14] Duurzaamheids Overleg Politieke Partijen (DOPP), Energietransitie: Politiek Robuust (September 2015), beschikbaar via de websites van de wetenschappelijke instituten. Bijvoorbeeld op http://www.wbs.nl/system/files/dopp-wi_publicatie_def.pdf
[15] Opus cit., p.5
[16] De plaatsing van de partijen langs de as is in uiteindelijk niet anders dan de indruk op basis van de verkiezingsprogramma’s en de essays van de wetenschappelijk instituten.
[17] Zie De Teldersstichting en het klimaat (2014), http://sargasso.nl/de-teldersstichting-en-het-klimaat/
[18] Bloomberg New Energy Finance (hernieuwbare energie) en Barclays (olie en gas).
[19] Eric Lambin, The Middle Path – Avoiding Environmental Catastrophe (University of Chicago Press, 2004), p.46
[20] Bij warmtenetten is de bron van de warmte een punt van aandacht. Momenteel is veel van de warmte afvalwarmte van fossiele energiecentrales, maar in de toekomst zou dit geothermische warmte kunnen zijn.
[21 Kamer en milieuclubs: energieagenda Kamp te mager, Volkskrant, 7 december 2016.
[22] Dr. Dieter Zetsche’s 2016 year-end video message (geplaatst op 14 december 2016), https://www.youtube.com/watch?v=YKVpzxOSc3w
[23] Zie W. Draijer, A Collective Approach to Change – Negotiating an energy transition in the Netherlands, in G.J. Kramer en B. Vermeer (editors), The Colours of Energy – Essays on the future of energy in society, gratis e-book via www.shell.com/colours.
[24] Roger Scruton, Green Philosophy – How to think seriously about the planet (Atlantic Books, 2012)
[25] Thomas Friedman, Hot, Flat and Crowded – Why the world needs a green revolution, and how we can renew our global future (Allen Lane, 2008)