Research stories

Taalwetenschap

Moeten we de taalnatuur haar gang laten gaan?

Als mensen een dialect steeds minder gebruiken, tsja, dan is het kennelijk niet meer zo belangrijk voor ze. Dan is het ook niet erg als hun dialect verdwijnt. Waarom zou je dat koste wat kost willen voorkomen? Taalwetenschapster Sterre Leufkens kan wel wat redenen bedenken.

Die vraag – waarom zou je geld steken in behoud van dialecten- vuurde een radiopresentator onlangs op me af, de dag voordat ik zou afreizen naar een EU-conferentie waar gepleit werd voor het stimuleren van de Nedersaksische streektaal. De kwestie is niet nieuw: regelmatig heb ik studenten die zich afvragen waarom er subsidie gaat naar regionale talen, en ook in de politiek duiken zulke opmerkingen eens in de zoveel tijd op. Wat is er eigenlijk zo belangrijk aan dialecten? Waarom zou je regionale talen willen stimuleren? Is het erg als we in Nederland alleen maar Nederlands spreken?

 

Het taalkundige argument

Ik beken het maar meteen: in deze kwestie speelt een onvervalst eigenbelang. Ik verdien mijn brood met onderzoek naar uitdrukkingen. Die heb je in alle talen, dus je zou je probleemloos op Engelstalige uitdrukkingen kunnen richten (zoals de meeste taalkundigen doen), of op Nederlandse (als je wat patriottischer bent). Maar de grootste en rijkste dataset vind je natuurlijk pas als je zo veel mogelijk talen neemt: hoe meer talen, hoe meer vreugd. Dan kun je ook nog eens nagaan in hoeverre grammaticale verschillen tussen talen terugkomen in hun uitdrukkingen. Dat is precies wat we in mijn onderzoeksproject doen. We vergelijken de grammatica van uitdrukkingen in veertien dialecten, uit Nederland en Vlaanderen.

Even een zijstap. Want talen, hoor ik u nu zeggen, we hadden het toch over dialecten? Volgens de taalwetenschap zijn talen en dialecten volstrekt equivalent. Zo equivalent zelfs, dat ze hetzelfde genoemd worden: taalvariëteiten. Dialecten zijn zelfstandige taalvariëteiten, aangezien ze een eigen woordenschat hebben en een eigen grammatica. Het is historisch onjuist om dialecten te zien als afgeleide versies van de standaardtaal. Standaardnederlands, beter bekend als ABN, is simpelweg de taalvariëteit die we als rijkstaal hebben erkend, omdat het nu eenmaal het dialect van de elite was in de tijd dat we een taalwet maakten.

Iedere taalvariëteit heeft zoals gezegd eigen kenmerken. Zo laten sprekers van het Hogelandsters, de taalvariëteit van Noordoost-Groningen, vaak het lidwoord ‘de’ weg. Ze zeggen dan bijvoorbeeld ‘Doe deur dicht ’. Voor ons onderzoek is dat interessant, omdat ‘de’ een belangrijke rol speelt in uitdrukkingen. Kijk maar: ‘Maurice zette de bloemetjes buiten’ bevat een uitdrukking, maar ‘Maurice zette bloemetjes buiten’ is alleen letterlijk op te vatten. Hoe gaat dat dan in Groningen, als ze dat woordje weglaten? Een taalkundige goudmijn op twee uur rijden – ik heb er best wat voor over om het Hogelandsters te behouden.

 

Het sentimentele argument

Mijn taalkundig eigenbelang bij dialectbehoud valt in het niet bij het belang van dialectsprekers. Uiteraard pleiten vooral zij voor behoud van hun taal, meestal met het argument: het is de taal van ons hart. Een gemeenschappelijke taal geeft mensen een groot saamhorigheidsgevoel. Niet alleen zijn mensen gelukkiger als ze zich op zo’n manier verbonden voelen, ze zijn ook vaker bereid om iets bij te dragen aan hun gemeenschap. Het is niet toevallig dat Tukker Annie Schreijer-Pierik de belangen van het Nedersaksisch inmiddels in de EU verdedigt: een sterk gevoel van binding met de plek waar je vandaan komt, zorgt voor maatschappelijke betrokkenheid.

Maar ja, zeggen critici, het behoud van regionale talen kost wel geld. En saamhorigheidsgevoel is mooi, maar waarom is daar een streektaal voor nodig? Als je vanaf nu alle kinderen in Twente Nederlands leert, dan voelen ze zich verbonden met elkaar en met Nederland, in plaats van met het Twents. Dat is ook binding met de regio, alleen dan een grotere. Aan mensen die dit zo stellen vraag ik altijd: hoe zou het voelen als alle Nederlanders vanaf nu Engels spreken tegen hun kinderen, zodat het Nederlands met onze generatie uitsterft? Rationeel is daar best wat voor te zeggen: met Engels kan ons nageslacht zich mondiaal redden. Maar het uitsterven van het Nederlands zou een groot verlies zijn, zowel voor mensen persoonlijk als voor Nederland. Het is te makkelijk om liefde voor een moedertaal af te doen als een oppervlakkig sentiment. Die liefde berust op een diepe menselijke behoefte aan een gedeelde identiteit.

De taalnatuur

Er zijn dus redenen om dialecten te behouden, maar de radiopresentator wijst in zijn vraag op een ongemakkelijke waarheid: dialecten verdwijnen toch, helemaal vanzelf. Als ouders hun dialect vrijwillig niet doorgeven aan hun kinderen, dan gaat die diepe moedertaalliefde blijkbaar niet diep genoeg. Misschien moeten we de taalnatuur zijn gang maar laten gaan – niet ingrijpen, niet stimuleren, vanuit de gedachte: als de gevoelens sterk genoeg zijn, dan overleeft de taal, en zo niet, dan is er blijkbaar ook niks belangrijks verloren.

Maar wat gebeurt er als je niet ingrijpt? Blijft er dan alleen Standaardnederlands over? Nee. Taalkundigen stellen dat dialecten op hun retour zijn, maar dat de taalvariatie bínnen het Nederlands intussen juist toeneemt. Zo kan het dat een onderzoeksjournalist op radio 1 tegenwoordig Brabants mag klinken, en dat een zangeres een duidelijk Twents accent kan hebben, zonder dat iemand roept dat het geen correct Nederlands is. In Nederland spreken we allemaal Nederlands, maar wel steeds meer met onze eigen kleuring. Taaldiversiteit blijft dus hoe dan ook bestaan: het is de natuurlijke situatie in iedere taalgemeenschap. De vraag blijft of je per se dialecten wilt behouden, of dat je genoegen neemt met variatie binnen het Nederlands. Maar van één ding kunnen we zeker zijn: Nederland wordt nooit een eentalig land.

2 Responses to “Moeten we de taalnatuur haar gang laten gaan?”

  1. Sterre Leufkens

    Ha Martin,

    Dank voor je reactie! Ik ben het met je eens: als (meer) mensen zouden weten dat dialecten volwaardige talen zijn, en dat dialect spreken/leren niet schadelijk is maar meertaligheid juist goed, dan zou dat enorm helpen voor het doorgeven ervan en daarmee het behoud.

    Maar wat je schrijft over Utrechtse en Leidse taalwetenschappers herken ik niet of snap ik niet goed. Ik ken geen linguïst die dialecten als ondersoorten van het Nederlands ziet, laat staan hun bestaan ontkent. Kun je daar een voorbeeld van noemen? Ik ken gelukkig trouwens wel een aantal taalkundigen (bijv. Leonie Cornips en Lysbeth Jongbloed-Faber) die taalwetenschappelijke kennis over dialecten voortdurend aan de man/vrouw brengen.

    Hartelijke groet,
    Sterre

  2. Martin ter Denge

    De readen at leu öare sproake nit belangriek genog vindt, is det öar det nooit verteld is. Of onderbewust dudelik maakt.

    Kinder op de skole in Nederlaand kriegt allemoal AN. Iedere andere inheemse Nederlandse sproake wörd rechtevoort (gelukkig) nit mear bestraft, mer nog aait ontmodigd met et eeuwenolde zinneke: “je moet netjes praten.” En anders zegt de indoktrineerde kinder van vroger det wal. De olders, dus. Onbekend (want nit onderwezen) maakt nog altied onbemind.

    Enkel et feit at bloots et Hollands de sproake van onderricht is, löt oonze kinderkes al weten det de lokale sproake doar skienboar nit belangriek genog vuur is. Of minder broekboar. Wat trouwens twiefelachtig is, want 1 + 1 is in minne sproake ook 2.

    In et volwassene leawen kriegt de inheemse sproaken ook nit echt ne kans. Woer is et Saksenloket van de Belastingdienst? Woerumme könt wi mijnoverheid.nl nog altied nit in onze egene sproake zeen? Pas as Nederland de 4 inheemse sproaken lieke rechten gef, is der hoppe vuur oawerleawen. En joa, doar hebt wi recht op.

    Et helpet ook nit echt at de Leidense en Utrechtse sproakonderzeukers (woer zint de Saksenvorskers?) de andere inheemse sproaken van Nederland nog aait op enen hoop smiet en as ‘ondersoorten van het Nederlands’ bliewt behandelen. Ondanks dudelike egene grammatika’s en woardvuurroaden. Niks is zo funest vuur ne sproake as et glashard ontkennen van et bestoan. En det vanoet de verhewene linguistenstool de wearld in preaken. De leken, murw van joaren sproaktegenwarking en et Kalvinistiese ‘Eert uw vader en uw moeder’ (de heugere orde, dus), trekt de skolders op en zegt: “dan zal et wal zo wean.”

    Doot doar nog bie op de akelig eenkennige nasjonale media (stereotypen en misverstanden galore) en de beïnvloding is voltrökken.